[ivory-search id="106" title="Custom Search Form"]

De groep als autoriteit?

2 maart 2022
Auteur(s): Brechtje Kessener

Ik sla het boek dicht en zit nog een tijdje voor me uit te kijken. Zegt hij nou niet eigenlijk twee keer hetzelfde? Ik ben er niet uit en ga deze blog gebruiken om mijn denken te ordenen. Het boek dat ik dichtsloeg was Autoriteit van Paul Verhaeghe. Ik had het boek weer tevoorschijn gehaald omdat ik samen met mijn ambachtsschoolgenoten een podcast over autoriteit wil maken. 

Eerst maar een samenvatting van wat Verhaeghe in zijn boek beschrijft. Verhaeghe stelt in navolging van Hannah Ahrendt dat autoriteit gelijk is aan (moreel) gezag: het dwingend karakter dat uitgaat van een groep normen en waarden waarmee een gemeenschap de relaties tussen haar leden bepaalt, innerlijke dwang. Autoriteit regelt de verhoudingen tussen mensen en een maatschappij kan dus niet zonder autoriteit. Ze maken onderscheid tussen autoriteit en macht. Autoriteit heeft macht nodig om het gewenste gedrag op te kunnen leggen, dat is gewettigde macht. Maar macht zonder autoriteit is (uitgesteld) geweld, verlichte onderwerping omdat de een sterker (kapitaalkrachtiger) is dan de ander.

Autoriteit heeft dus een drieledige structuur: de een, de ander en de bron van gezag/ autoriteit waar alle deelnemende partijen in geloven en zich vrijwillig aan onderwerpen. Verhaeghe stelt dat voorheen geijkte bronnen van gezag afkalven; denk aan het geloof in de eeuwige waarheid (met al dat nepnieuws), traditie en voorvaderen (respect voor ouderen?) en religie (hoezo voorbeeldfunctie van de kerk?). Hij illustreert dit rijkelijk met voorbeelden uit de opvoeding, de democratische staat en zijn eigen psychotherapiepraktijk. Deze voormalig stevige gezagsbronnen hadden elk een piramidale, patriarchale structuur. 

Om de verhoudingen in de maatschappij te reguleren is een nieuwe bron van autoriteit nodig, zo stelt Verhaeghe. Een bron die wellicht niet geankerd is in de patriarchale structuur die nu zo onder vuur ligt. Verhaeghe zoekt een nieuwe mogelijke bron van autoriteit en vindt die in ‘de groep’. Hij ziet dit al in de praktijk van bijvoorbeeld de opvoeding (een kind wordt niet alleen opgevoed door ouders, maar zeker ook door het kinderdagverblijf, de school, de grootouders en andere oppassen), in de overheid (voorbeelden van deliberatieve democratie (Reybrouck)) en organisaties (met bekende voorbeelden als Semco, Buurtzorg ea). 

Verhaeghe onderscheidt, zich baserend op oa een onderzoek naar succesvol gebruik van commons en de experimenten beschreven door Reybrouck, een aantal voorwaarden voor deze maatschappelijke horizontale autoriteit: 

  • Er is sprake van een duidelijk afgebakende groep en eventueel een door iedereen geaccepteerde representatie van de groep
  • De morele doelstellingen moeten bepaald worden door de groep
  • De groep volgt (gegroeide/ zelf opgelegde) regels en de groep kan deze regels in onderling overleg wijzigen
  • Kennis en informatie is vrijelijk en rijkelijk aanwezig
  • Er is (sociale) controle en mogelijkheid van bestraffing (kan ook verlies van reputatie of uitsluiting zijn).

Tot zover de samenvatting. Ik liet me tijdens het lezen graag meeslepen. Ik ken de voorbeelden – zeker die op organisatieniveau – en ben er altijd sterk door gecharmeerd. Ik weet dat deze – meer rijnlandse, teale, zelforganisatie, werken vanuit de bedoeling – organisatievormen goed kunnen werken. Zie ook graag dat we meer en vaker zo kunnen organiseren. 

Maar tegelijkertijd ben ik gepuzzeld. Heeft Verhaeghe met de genoemde voorwaarden nu echt de kern te pakken? Want is het niet zo dat diezelfde voorwaarden in de meer patriarchiale structuren ook geldig zijn? De essentie van de bron van gezag is en blijft een door alle betrokkenen gedeeld betekenis en handelingskader. Dat gedeelde betekeniskader is in ‘traditionele organisaties’ dat de hogere lagen in de hiërarchie het voor het zeggen hebben. Dat gaf en geeft duidelijkheid, veiligheid, en ordening van verhoudingen. Het gedeelde betekenis en handelingskader is daarbij dat de hiërarchie de doelstelling en regels voor iedereen mag bepalen. Het werkt dan weliswaar indirect maar er is nog steeds overeenstemming over hoe het gebeurt. In de aangehaalde ‘nieuwe organisatievormen’ is het gedeelde betekenis en handelingskader dat besluiten via geaccepteerde spelregels door de groep worden genomen. Dus de voorwaarden gelden in beide structuren. Beide structuren kunnen goed werken.

Zit het verschil dan niet zozeer de voorwaarden zelf, maar in de inhoud van die voorwaarden en vooral over of de betrokkenen het eens zijn over die inhoud. Of er echt overeenstemming is over het betekenis en handelingskader? De bron van gezag is dat waar alle betrokkenen zich aan verbinden. De groep kan de bron van gezag zijn als men het eens is over dat de groep de bron van gezag mag/ moet zijn. Als dat het gemeenschappelijke waarden en normenkader is waaraan iedereen zich verbindt. Dan is de vraag of we het eens kunnen worden over waarover we het eens zijn? Daarmee bijt de redenering zichzelf in de staart toch?

Ik weet niet helemaal zeker of ik het nu scherp heb. Ik kan me in elk geval al verheugen op het gesprek dat ik met Leike en Shirine hierover ga hebben. Ben benieuwd wat zij hiervan vinden. En misschien vind jij als lezer er ook wat van?

Brechtje Kessener