[ivory-search id="106" title="Custom Search Form"]

Conflicteren

8 februari 2021
Auteur(s): Shirine Moerkerken

‘Heb je alles, wat je hebt opgeschreven in je nieuwe boek, zelf bedacht of heb je het geleerd van anderen?’, vraagt mijn zoontje van zes jaar oud. ‘Ik heb eerst heel veel van anderen geleerd en daar bovenop ben ik zelf dingen gaan verzinnen en gaan uitproberen.’, antwoord ik hem. ‘Wat betekent ‘conflict’ eigenlijk?’, vraagt hij dan. ‘Samen verschillen’, leg ik hem uit. ‘O. Dat is toch niet zo moeilijk? Waarom moet je daar dan een heel boek over schrijven?’ Ik lach: ‘Ik heb ook geschreven over hoe je conflict kunt gebruiken. Heel veel mensen vinden dat spannend en moeilijk.’ Mijn zoontje denkt even na en vraagt dan: ‘Hoe lang heb je er eigenlijk over gedaan om alles te verzinnen en uit te proberen en op te schrijven?’ ‘Een paar jaar’, antwoord ik. ‘Zo lang?’, vraagt hij ongelovig, alsof hij denkt: ‘Echt, zo moeilijk kan samen verschillen toch niet zijn?’

Mijn zoontje begrijpt heel goed dat ruzie maken meestal niet leuk is: Dat mensen meestal geen repertoire hebben om verschillende werkelijkheden naast elkaar te laten bestaan en jouw definitie van de werkelijkheid het onderspit kan delven, heeft hij al ervaren (bijvoorbeeld in conflict met zijn moeder). Het repertoire van de meeste mensen in het omgaan met verschillen beperkt zich tot ofwel het sluiten een compromis, waarbij je allebei een beetje moet inleveren ofwel tot het laten winnen van een van de werkelijkheidsdefinities. In beide gevallen is er sprake van verlies. Ik noem dit disfunctioneel conflicteren. Er is geen doorgaande interactie meer over de verschillen mogelijk en er is daarmee geen sprake van ontwikkeling van de inmiddels door betrokken partijen vastgezette werkelijkheidsdefinities.

Werkelijkheden naast elkaar laten bestaan, functioneel conflicteren, is niet eenvoudig. Aan de andere kant, als het lukt, zijn er geen verliezers. Het vraagt dat je kunt verduren dat tegengestelde posities allebei ‘waar’ kunnen zijn. En dat ze kunnen veranderen. Zo is het bijvoorbeeld ‘waar’ dat als er te veel mensen besmet worden met COVID-19 de ziekenhuizen op dit moment onvoldoende capaciteit hebben om iedereen te helpen. Sommige mensen zijn dan ook boos op mensen die zich niet aan de maatregelen houden. Tegelijkertijd is het ook ‘waar’ dat de maatregelen die worden genomen om te voorkomen dat te veel mensen besmet raken andere schade veroorzaakt: er worden significant meer kinderen mishandeld, ondernemers in een aantal sectoren gaan failliet, behandelingen van andere ziekten worden uitgesteld, etc. Sommige mensen zijn dan ook boos op een overheid die met de door haar genomen maatregelen zoveel schade aanricht aan onze maatschappij. Hoe laat je deze werkelijkheidsdefinities naast elkaar bestaan? 

Het vraagt allereerst dat je de veronderstellingen onder de geponeerde ‘werkelijkheidsdefinities’ onderzoekt. Zo is bijvoorbeeld de veronderstelling bij ‘werkelijkheidsdefinitie 1’ dat we het nu door iedereen geaccepteerde logistieke systeem van efficiëntie en just-in-time willen behouden en blijven volhouden dat we geen redundantie willen hebben, omdat dat geld kost. Een andere veronderstelling bij ‘werkelijkheid 1’ is dat acute zorg altijd voorrang krijgt, ook in tijden van een pandemie. Omdat niemand dood mag gaan, die we mogelijk zouden kunnen helpen. Een veronderstelling bij ‘werkelijkheid 2’ is bijvoorbeeld dat de nevenschade die de maatregelen met zich meebrengen zichtbaar zijn voor degenen die besluiten over de maatregelen. Ook is een veronderstelling bij ‘waarheid 2’ dat er in de op dit moment in Nederland aanwezige politieke context rationele afwegingen gemaakt kunnen worden tussen verschillende soorten van schade, namelijk minder en meer direct zichtbare schade. 

Daarnaast vraagt het dat je de verlangens onder de oplossingsrichtingen die in de verschillende werkelijkheidsdefinities naar voren worden gebracht onderzoekt. Waar verlangen betrokkenen ten diepste naar als zij de oplossing introduceren zoals zij deze introduceren? Het diepste verlangen van de mensen die ‘werkelijkheid 1’ aanhangen kan bijvoorbeeld zijn dat zij nog lang willen leven en niet het risico willen lopen vroegtijdig dood te gaan. Het diepste verlangen van de mensen die ‘werkelijkheid 2’ aanhangen kan bijvoorbeeld zijn dat er ook oog is voor niet zo zichtbare problemen in de samenleving en daar ook oplossingen voor komen. 

Wat je vervolgens doet, is dat je de veronderstellingen beschouwt als mogelijke maar niet noodzakelijke veronderstellingen. Zou je bijvoorbeeld ook kunnen veronderstellen dat je wel dood mag gaan, ook al hebben we inmiddels de beschikking over de medische technologie waarmee we levens erg lang kunnen rekken? Of zou je bijvoorbeeld ook kunnen veronderstellen dat je niet met elkaar wacht totdat een Mark Rutte en een Hugo de Jonge hun persconferentie weer hebben gehouden, maar je in lokale netwerken van ondernemende mensen slimmere manieren vindt om bestand te zijn tegen pandemieën nu en in de toekomst? Met het ter discussie stellen van de bestaande veronderstellingen, zoek je vervolgens naar nieuwe nog niet bedachte oplossingen die het verlangen van beide werkelijkheidsdefinities (lang leven en minder zichtbare schade wel zien) includeren. 

Op deze manier heb ik bijvoorbeeld mooie gesprekken met mijn collega Jaap van ’t Hek. Zo vond ik het opnieuw sluiten van scholen en kinderopvang werkelijk het meest idiote wat Hugo de Jonge had kunnen bedenken na de ervaringen van de eerste lockdown (je weet wel: ‘Ezel’ en ‘Steen’). De redenering erbij (‘Dan blijven ouders tenminste thuis werken’) was werkelijk te kortzichtig voor woorden. Jaap begreep maar niet dat de maatregelen in Nederland niet zo streng waren zoals in zoveel andere landen. Hoewel Jaap en ik in oplossingsrichting tegenover elkaar leken te staan, bleek al snel dat we ons vooral stoorden aan het gebrek aan lange termijn sturing en visie van onze overheid. Beiden hadden we een groot verlangen naar meervoudige perspectieven op een complex en meervoudig maatschappelijk vraagstuk. Samen bedachten we ons hoe de beperking van dit vraagstuk tot een medische definitie van de situatie ons in de problemen brengt. Deze pandemie maakt een veel groter vraagstuk zichtbaar, een vraagstuk dat gaat over hoe we met elkaar willen samenleven. En hoe het dominante neoliberale denken het zoeklicht weghaalt van de ethische vraagstukken waar we ons in dit tijdsgewricht toe moeten verhouden. Ineens ging het niet meer over ‘scholen open of dicht’, ‘thuisblijven of niet’.

Ik kijk naar mijn zoontje. Ik kan hem inmiddels wel achter het behang plakken. Het lijkt leuk, al die mooie vragen van die zesjarige, maar dat is alleen het geval als je niet dag en nacht, week in week uit op elkaars lip zit. Zoals in deze tweede lockdown. Het zet me aan het denken over de benodigde condities om constructief samen te kunnen verschillen en dus functioneel te conflicteren. Af en toe heb je wat nieuwe perspectieven nodig (‘een derde’). In een lockdown vallen die nieuwe perspectieven al snel weg. De kans dat je je in je eigen gelijk ingraaft en ruzie krijgt wordt dan vele malen groter (‘Ik wil nog televisiekijken!’; ‘Nee, je moet naar bed!’). Ik besluit morgen, als de scholen gelukkig weer opengaan, nog eens mijn nieuwe boek te lezen en toe te passen op de ruzies die mijn zoontje en ik hebben. Misschien biedt dat een mooi derde perspectief om weer functioneel te kunnen conflicteren.

Shirine Moerkerken